Hoeselt Vrugger   |     Contact   |     Zoeken
 
 

 

Ach zo zat dat

De compe



De kanunniken van het kapittel van de Sint-Lambertuskathedraal trokken het bestuur Hoeselt aan zich. Hun collega Guillaume Bernard de Hinnisdael werd met de titel tijdelijk Heer van Hoeselt en Althoeselt vereerd. Nu was deze Guillaume Bernard niet de eerste de beste van het zestigkoppige kanunnikendom, dat in Luik, niet alleen met die ene spreekwoordelijke vinger, maar omzeggens met een volle hand in de machtspap zat. In het kapittel voerde hij de titel Groeten Sangher der Cathedrale Kercke tot Luyck. Daarnaast was hij ook nog Proost van het collegiaal kapittel van de Saint-Croix in Luik. Dit gaf hem toch wel een stem in het enge kringetje van de vertrouwde raadgevers van prins-bisschop Maximiliaan van Beieren.



Men zou zeggen dat ook de Hoeselaren flink opgetogen waren, nu de toch invloedrijkste club van het land zich persoonlijk ging moeien met het bestuur van hun gemeenschap.
Het was dan ook feesten geblazen, toen een delegatie van het kapittel op 17 mei 1683 naar Hoeselt afzakte om er de heerlijkheid officieel in ontvangst te nemen.

De nieuwe heren moesten met de nodige reverences welkom worden geheten. Om de plechtigheid wat meer luister en luidruchtigheid bij te zetten, had men een zekere Goetsbloets uit Hasselt ingehuurd om zijn kanonnekes of camers af te schieten om de heeren gedeputeerden te congratuleeren.
Dat deze Goetbloets bij de voorbereiding van zijn knalprestatie deur ongeluck van het bersten van eene derselve camers van leven ter doet gecomen was, kon de feestvreugde niet temperen...
Wederzijds werden dure eden van trouw en bescherming gezworen en vervolgens schoven de heren kanunniken en de Hoeseltse notabelen bij aan de feestdis. En wat daar al niet allemaal op lag: cytronen, amandelen, corinten, pistages, anijs, spaense cappers en olijven...

De vreugde in Hoeselt was echter maar van korte duur. De kanunniken hadden tussen pot en pint van uit hun ooghoeken al gezien dat in Hoeselt niet alles zo maar liep zoals het behoorde te lopen.

Enkele dagen later al werden na de hoogmis officieel een aantal nieuwe maatregelen "autgemeld" of voorgelezen door de gemeentebode. En zo kwam iedere week de afkondiging van een nieuwe maatregel weer aan bod: over het hoeden van schapen en vee op Hoeselts territorium, over het vastleggen van de grenzen van de heerlijkheid, over het onderhoud van de wegen, over de jacht en de visvangst in de gemeentelijke bossen en waters...

Een paar jaren later had het kapittel ervaren dat ook aan de organisatie van het plaatselijk bestuur heel wat mankeerde. Er was nood aan een goede reglementering over het vaststellen en het innen van de belastingen, over de aanstelling van de dorpsmeesters, over hun taakomschrijving, over de wijze waarop zij rekenschap moesten afleggen, enzovoort.
Maar al te vaak beriep de gemeente zich op haar oude voorrechten en privilegies. In gans de gemeente was er echter geen snipper van een document aanwezig waarop men kon terugvallen om die oude rechten te bewijzen. De kanunniken hadden kunnen vaststellen dat de archieven van de gemeente en van de schepenbank op een abominabele manier werden bijgehouden, voor zover men al van bijhouden kon spreken.
Op het gemeentehuis, waar men dergelijke dingen normaliter behoorde te bewaren, woonde de kapelaan. Die trachtte er iedere dag in zijn school de Hoeseltse jonkheid het lezen en rekenen, en vooral de vreze Gods en goei manieren bij te brengen. De armentafel had er haar opslag van granen en hulpgoederen. De burgemeesters en de secretaris vergaderden er geregeld om de stand van de inning van de belastingen te bespreken en om de algemene affairen van de gemeente te regelen. En voorts werden de gemeentelijke paperassen dan nog eens regelmatig door elkaar gegooid door ronddolende legerbendes en werden ze gebruikt om de haard mee aan te steken... Het gevolg was dat in 1683 er nog weinig of niets over was van de gemeentelijke papieren.

Geen wonder dat ook over dit item de nieuwe heren nieuwe wetten oplegden. In het Reglement voor den gemeijnte van Housselt, dat rond de aanvang van 1685 door de prins-bisschop werd bekrachtigd, handelde het artikel 3 over hoe de Hoeselaren voortaan hun paperassen moesten bewaren.

Dat allen de Reeckeninghen, Registers ende andere bescheyden de gemeynte aengaende sullen geleyt worden in eene publycke kiste of compte te stellen in de kercke oft in eenighe versekerde plaetse volgens die tijden die mochten overcomen, waer van sullen gemaekt worden drye sleutelen, welckens eenen sal hebben den scholtus der plaetse, den 2den den Heer Secretaris der gemeynte ende den 3den den dorpsmeester des dorps in staedt sijnde gelijck oock sullen geleyt worden de Registers der Justitie met gehoorelijcken inventaris daervan, van welcken den heer des dorps sal een dobbel hebben (ende den voors. scholtus oock eenen sleutel), den heer secretaris eenen ende den 3den den oudsten schepen oft imandt anders naer believe der Justitie.

De gemeente moest zorgen voor een speciale kist of compte om daarin de rekeningen, registers en alle officiële papieren betreffende gemeente te bewaren. En ook de registers van de schepenbank moest men er in kwijt kunnen.
Die compe zou best haar plaats vinden in de kerk of minstens op een plaats die in woelige tijden als min of meer veilig kon bestempeld worden. De kist zelf moest drie sloten hebben, zodat niemand in zijn eentje toegang zou hebben tot de inhoud van de kist. Van de drie sleutels zou er ene door de schout bewaard worden, een tweede door de secretaris van de gemeente en de derde door de in functie zijnde burgemeester van het Dorp.
Van alles wat in de compe lag moest er een inventaris worden gehouden in drievoud: een eerste exemplaar was voor de Heer, een tweede voor de secretaris en een derde voor de oudste schepen van de schepenbank of desnoods iemand anders, volgens de wens van de heren schepenen.

Op 30 april 1685 stuurden de dorpsmeesters secretaris Servaes Clerx naar Borgloon om te vernemen naer een komp tot bewaringe der registers.
Wou men in Hoeselt een idee hebben over wat de kapittelheren nu met een archiefkist of compe bedoelden en hoe die er precies moest uitzien? Of hadden die van Borgloon misschien hun compe te koop gesteld omdat ze niet meer aan hun steedse smaak van die tijd voldeed?
In Borgloon, op het stadhuis, bewaart men vandaag nog altijd een schepenkomp, die dateert van de 12de of 13de eeuw, vervaardigd uit een uitgehold stuk boomstam, met ijzer beslagen en met verschillende sloten.

Wat er ook van zij, de rekeningen van de gemeente laten nergens uitschijnen dat Hoeselt in die tijd geld spendeerde om een compe te kopen of te laten maken... in de stille hoop misschien dat het in Luik wel zou overwaaien.

Eind 1688 begon ook voor Hoeselt het oorlogsleed van de Negenjarige Oorlog: opeisingen, zware schattingen en karweien, doortrekkende legerbendes, inkwartieringen en plunderingen.

Op 22 september 1692 was het een van de zeldzame keren dat Guillaume Bernard van Hinnisdael zich in zijn heerlijk dorp liet zien. Mogelijk kwam hij ook een familiebezoekje brengen aan zijn beide neven, Jan en Mathias van Hinnisdael. Bij de aanstelling van Jan van Hinnisdael als pastoor van Hoeselt zal zijn invloed heel zeker gespeeld hebben. En ook aan het schepenambt van Mathias van Hinnisdael zat een geurtje van nepotisme. Een grootse ontvangst met een uitgebreide feestdis kon de gemeentekas in die oorlogsdagen niet dragen. De rekeningen maken wel melding van een twaalftal flessen wijn die toen gekraakt werden bij de bespreking van de gemeentezaken tussen de Hoeseltse notabelen en hun heer. Maar wie in Hoeselt gedacht had dat van Hinnisdael de compe vergeten was, had het verkeerd voor...

Iets later besloot de gemeente om dan toch maar een nieuwe compe te laten maken. Mogelijkerwijs had ook Servaes Clerx zijn notaboekje terug boven gehaald met zijn schetsen en maten van de schepencomp van Borgloon.
Bij Servaes van Dormael van Com werden eikenhouten planken gekocht. Smid Gilis Verjans mocht voor 10 gulden en 2 stuivers de compe in mekaar zetten en voorzien van ijzeren beslag en 3 sloten. Aan de aankoop van het nodige ijzer mocht echter maar 5 gulden besteed worden.

Het werd een zeer zware kist. Er waren 3 potige kerels vandoen om ze op te lichten. In de meeste gemeenten stond de compe in de kerk, soms in de sacristie en wel eens op het koor. De kerk werd immers in oorlogstijden vaak met ontzag door plunderaars voorbijgegaan.
De dorpsmeesters meenden een veilig plekske voor hun compe gevonden te hebben op de vreeënzolder van de kerk. Pastoor Jan van Hinnisdael was duidelijk niet opgezet met de ruwe, zware en lompe kist en beriep zich er op dat de gemeente niets verloren had in zijn kerk.
De kerktoren daarentegen was eigendom van de gemeente: dat daar maar een hoekje gezocht werd.
In die tijd was er echter nog geen vaste en stevige trap om in de kerktoren te geraken: dat kon alleen met een ladder vanuit het schip van de kerk... En zo belandde de compe, na veel gezeul en gezweet, in de kerktoren.

In de 18de eeuwse gemeenterekeningen zijn heel wat korte vermeldingen te vinden over de herstelling van een van de sloten en soms moest de smid erbij gehaald worden om de kist open te maken, omdat de ene of de andere bezitter van een sleutel niet kon gevonden worden of zijn sleutel kwijt was.

De laatste berichtgeving over de lotgevallen van de Hoeseltse compe in de 18de eeuw dateert van tijdens de Luikse Revolutie, die de aanloop was tot de algehele onderdompeling van onze gewesten in de Franse Revolutie enkele jaren later.

In Luik hadden de revolutionairen op 18 augustus 1789 de macht gegrepen en de prins-bisschop de stad en het land uit gejaagd. Het hoogste gerechtshof van het Duitse keizerrijk in Wetzlar keurde niet lang daarna de revolutie af en gaf aan een aantal Duitse vorsten de opdracht om in Luik de orde te herstellen. Interne verdeeldheid binnen het Rijk verhinderde echter dat er onmiddellijk hard opgetreden werd.
In het prinsbisdom werd het dagelijkse straatbeeld bepaald door de Luikse patriotten, die overal, in de steden en op het platteland, lieten zien dat de revolutie ook tanden had. Overal, en zeker op het platteland, werden ze gastvrij ontvangen, kregen te eten, te drinken en onderdak.

In die tijd was Louis André in Hoeselt secretaris van de gemeente en voor het jaar 1790-1791 ook burgemeester van het Dorp. Samen met Paul de Voet was hij in Hoeselt de vaandeldrager van de revolutionaire ideeën. In de ogen van Guillaume Louis de Moffarts, toenmalig Heer van Hoeselt, was hij echter niet meer dan een rebel...

Louis André was de mening toegedaan dat alle Hoeselaren die op een of andere manier hulp hadden geboden aan de Luikse patriotten hiervoor uit de gemeentekas moesten vergoed worden. Tijdens al de vorige oorlogen waren de Hoeselaren die inkwartieringen, opeisingen of plunderingen hadden ondergaan, hetzij van vriend, hetzij van tegenstander, trouwens ook hiervoor vergoed geweest door de gemeente. Om in het gemeentelijk archief eens te gaan napluizen hoe dat allemaal geregeld was geweest tijdens de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) had Louis André op 8 september 1790 een brief gestuurd aan Baron de Moffarts, die in Luik verbleef, om diens sleutel van de compe te krijgen. De Baron, die met een zekere minachting neerkeek op de rebelse André en zich absoluut niet kon vinden in de idee om de Hoeseltse collaborateurs ook nog met geld van de gemeente te gaan vergoeden, reageerde niet.

Louis André trommelde de dorpsmeesters op 16 oktober bijeen op het gemeentehuis om gezamenlijk de diensten, verleend aan de Luikse patriotten te taxeren, zoals gebeurd bij vorige oorlogen. De 3de sleutel van de compe ontbrak echter. De dorpsmeesters konden zo niet zien hoe de gemeente dat precies geregeld had in die vorige oorlogen.
Een week later, op 21 oktober, werd een smid en een schrijnwerker erbij gehaald om de compe open te breken. Louis André nam de documenten er uit die hij nodig had om zijn lijsten van vergoedingen op te maken en met de twee andere sleutels werd de compe opnieuw gesloten.
Begin 1791 was de Luikse Revolutie omzeggens doodgebloed. De onenigheden binnen het Duitse Rijk waren bijgelegd en er dreigde ook een effectieve tussenkomst om in het prinsbisdom Luik de orde te herstellen, zoals het Hof van Wetzlar gedecreteerd had.

Heer Guillaume Louis de Moffarts keerde in februari 1791 naar Hoeselt terug om ook daar orde op zaken te stellen. Louis André, de borgemeester der rebellen, werden al zijn gemeentelijke functies ontnomen.
In de morgen van 4 februari 1791 klopte de Moffarts aan bij Louis André thuis om de sleutel van de compe terug te halen en ook de papieren die hij uit de compe weggenomen had. Louis André gaf echter niet thuis, en zijn vrouw vertelde met een onschuldige snoet dat sij nogh sleutel nogh papieren in haer huys hadde...
Kort na de middag van diezelfde dag kwam een bedremmeld kijkende Thomas Tomson, stiefzoon van Louis André, de sleutel en de papieren afgeven bij de Moffarts...

Hoelang de compe op de kerktoren nog dienst deed als officiële bewaarplaats voor de gemeentearchieven weten we niet. De oude kapelanij deed nog tot 1838 dienst als school en gemeentehuis. Vanaf dan werd het archief bewaard op het nieuwe gemeentehuis.

De oude compe leek in Hoeselt totaal vergeten te zijn... tot in 1932.
Bij de grootse kerkverbouwing van dat jaar, kreeg ook de kerktoren een grondige beurt. Bij die gelegenheid, schreef pastoor Vandeweerd, werd op de kerktoren een geheim kamerke ontdekt, met daarin een grote met ijzer beslagen kist uit ruwe eikenplanken.
In de kist lagen nog wat onbeduidende papieren van uit de tijd van de Franse Revolutie.

De compe verhuisde dan naar de sacristie en diende daar een tijdlang als houtbak voor de kachel in de kerk.
Toen bij de aanleg van de centrale verwarming ook de stoof uit de kerk verdween, werd de kist verkocht aan een of ander antiquair uit de Noorderkempen.


Heeft u aanvullende informatie, vragen of opmerkingen?
Mail gerust naar reacties@hoeseltvrugger.be