Hoeselt Vrugger   |     Contact   |     Zoeken
 
 

 

Ach zo zat dat

De zaak Marie Thomson


Eerst getrouwd
en dan beschouwd
heeft menig man berouwd...


Hoeselt, 5 februari 1710
Pastoor Jan van Hinnisdael registreerde het huwelijk van Matheus Corem en Marie Thomson.


feb. 5 matrimonio iuncti sunt
Mattheus Corem et Maria Tompson parochiani mei, factis bannis,
ministro Leonardo Van Bergh minorita Tong.,
testibus Joanne Colinet et Liberto Tompson


Op 5 februari 1710 zijn door het huwelijk verenigd:
mijn parochianen Mattheus Coren en Maria Tompson; na drie roepen of bannen;
het huwelijk werd ingezegend door Leonardus Van Bergh, een minoriet uit Tongeren.
Getuigen: Joannes Colinet en Libertus Tompson


Hoeselt, 21 mei 1710
Pastoor Jan van Hinnisdael registreerde het overlijden van Mattheus Corem.


21 maij obijt
Mattheus Corem maritus Mariae Tompson,
omnibus sacramentis rite munitus,
natus 28 vel 30 annis aut circiter.


op 21 mei 1710
is Matheus Corem, de man van Maria Tompson, gestorven.
Hij heeft de laatste sacramenten ontvangen.
Hij was ongeveer 28 à 30 jaar oud.


Twee mensen beloofden elkaar eeuwige trouw en liefde, maar na enkele maanden al... stond de dood voor de deur.


Neen, neen, zo ging het niet.
Mattheus viel niet ten prooi aan één of andere epidemie. Er was ook geen ongeval mee gemoeid, hooguit heel veel ongeluk!
Mocht hij zijn toekomstige bruid beter gekend hebben, hij had zich wellicht bedacht.

Misschien was dat evengoed wederzijds? De geschiedenis vertelt ons maar één kant van het trieste verhaal.

Het ontging de Hoeselaren niet dat het huwelijk van Mattheus en Marie vol afwisseling was: de ene ruzie volgde de andere op. Dat ging gepaard met slagen en duivelse verwensingen.

Half mei werd Mattheus met een fikse hoofdwonde naar Bilzen gebracht, naar de 'meester'.
Zijn wonde was het gevolg van de onzachte liefkozingen van zijn echtgenote.
Omdat hun echtelijk leven op zijn zachts uitgedrukt nogal stormachtig was, wekte dat alles in Hoeselt geen argwaan.

Marie ging haar man enkele keren in Bilzen bezoeken, maar verdween daarna met de noorderzon. Later zou blijken dat zij naar Gronsveld, in Nederlands Limburg, was getrokken.

Uiteindelijk stierf Mattheus aan zijn verwondingen.


Willem Gerard Moffarts, heer van Hoeselt, had alle redenen om aan te nemen dat Marie Thomson schuldig was aan de doodslag op de persoon van Mattheus Corem, haar echtgenoot; temeer omdat ze spoorloos verdwenen was en alles had meegenomen wat ze dragen kon.

Hij beval dan ook dezelfde dag nog, dat het lijk van Mattheus Corem moest worden onderzocht door de 'doctoren Nicolaus Muysen en Arnold Vreven, gesworen chirurgijnen'.
De chirurgijnen stelden alleen een kwetsuur vast aan het voorhoofd.
Een nadere ontleding van de vitale organen bracht niets onnatuurlijks aan het licht.
Dat rapport schortte de zaak niet op, de procedure liep verder...

Op 10 juni 1710 werd de voor strafbare feiten gebruikelijk roep afgekondigd door gerechtsbode Willem Clercx.

Deze roep hield drie vragen in:
“Wie de geene ist oft sijn geweest die in wettelijck houwelijck geallieert, diverse reysen malcanderen geslagen ende qualijck getracteert hebben ende de doodt gewenscht aan haeren man oft vrou.”

“Wie de geene ist oft sijn geweest welike continueerende hunne disordres ende quaet leven, s'nachts in den maent mey lestleden met eenen steen oft ander geweer Matthijs Corem, inwoonder alhier, scoonsoone van Jan Thomson, op sijn bedde liggende, geslaegen heeft ende van weliken slagh hij eenige dagen daarnaar gestorven is.”

“Wie de geene ist oft sijn welike faam dragen sigh gesalveert te hebben ende sigh geretireert onder vremde jurisdictie sonder wederom te sijn gekeert.”


Wie heeft of hebben, als wettelijk gehuwden, mekaar verschillende keren geslagen en slecht behandeld? En wie heeft er de dood toegewenst aan zijn man of aan zijn vrouw?

Wie heeft er zijn ongeregeld en slecht leven verdergezet, om dan op een nacht, tijdens de laatste maand mei, met een steen of met een ander wapen Mathijs Corem, inwoner van Hoeselt en schoonzoon van Jan Thomson, geslagen toen hij op zijn bed lag? Van die slag is Mathijs enkele dagen later gestorven.

Wie is of zijn degenen die de naam hebben gevlucht te zijn en ondergedoken te zijn in een vreemd rechtsgebied, zonder terug gekeerd te zijn?

Op de roep kwam, van uit de Hoeseltse bevolking, geen duidelijk antwoord.

Maar... de bewijzen tegen Marie Thomson stapelden zich op en de Hoeseltse schepenen zagen zich genoodzaakt om het dossier voor verder advies over te maken aan de schepenen van Luik.

In het licht van de organisatie van de rechtspraak in het prinsbisdom Luik, had de Hoeseltse schepenbank slechts een zeer beperkte bevoegdheid, zoals trouwens de meeste landelijke schepenbanken. In criminele zaken was zij slechts bevoegd in de lagere en middele rechtspraak. De lokale schepenbank werkte enkel het onderzoek uit. De resultaten van het onderzoek werden dan gebundeld en aan haar hoofdbank, de schepenbank van Luik, overgemaakt. Na onderzoek van de processtukken stelde de hoofdbank een ontwerp van vonnis op dat aan het betrokken 'vredegericht' of schepenbank bezorgd werd. Men noemde dit de 'leering' of 'recharge'. Ook kon de hoofdbank bijkomende onderzoeksmaatregelen vragen. Voor sommige onderzoeksmaatregelen, zoals de pijnbank of de tortuur, was een dergelijke 'leering' verplicht en mocht de lokale schepenbank niet op eigen houtje handelen. Wanneer de schepenen van Luik hun 'leering' aan de lokale schepenbank hadden verstuurd, waren de lokale schepenen verplicht om, in eigen naam, een vonnis uit te spreken dat volledig overeekstemde met de ontvangen 'leering'.


In de zaak 'Marie Thomson' gaf de hogere schepenbank van Luik op 16 oktober 'recharge' aan de Hoeseltse schepenbank om Marie Thomson onder arrest te stellen.

Marie Thomson, die al van in mei spoorloos was, had zich al die tijd buiten de greep van de Hoeseltse schepenbank schuil gehouden. In de waan dat de deining rond de dood van haar man wel zou uitgestorven zijn, was ze begin oktober 1710 naar Hoeselt teruggekeerd.

Voornamelijk door toedoen van schepen Devoet werd zij echter gevangen genomen en verscheen ze voor de eerste keer voor de Hoeseltse schepenbank op 6 november 1710.

'Gevangen sijnde, van yder verlaeten', verzocht Marie om een advocaat toegewezen te krijgen en vroeg ze dat voor haar noodzakelijk onderhoud zou gezorgd worden.
In de eeuwen voor de Franse Revolutie moest de gemeente zorgen voor een plaats waar men verdachten in verzekerde bewaring kon nemen. Voor de kost moesten echter familieleden en vrienden zorgen. Blijkbaar was niemand van haar familie of vroegere vrienden geneigd om Marie Thomson hierin bij te springen; vandaar haar vraag.
De schepenen beslisten daarom dat de schout moest uitkijken voor een advocaat en dat hij ook het nodige moest doen om honger en dorst van de gevangene te lenigen.

Op 14 november stelde de schout een zekere Janssens aan als haar advocaat en verklaarde hij ook 'onderhalf pont broot ende water' verstrekt te hebben aan de gevangene.

Marie Thomson, niet op haar tong gevallen, beet echter van zich af. Ze moest Janssens niet hebben als advocaat. Trouwens, voegde zij er aan toe, ze wilde van geen enkele advocaat weten die haar zou toe¬gewezen worden door de schout.

Bovendien had men haar nog steeds geen kopij overgemaakt van de processtukken, waarop zij haar verdediging zou kunnen bouwen.
Volgens haar werd zij tegen alle rede in gevangen gehouden en kreeg zij noch eten noch drinken, hetgeen zij als een inbreuk op het natuurrecht bestempelde.
Ze verweet de schepenen van vooringenomenheid en hekelde hun familiebanden met de schout en met de Heer van Hoeselt.
En vooral wees zij erop dat de schout nog altijd geen tastbare bewijzen van haar schuld wist aan te brengen.

Marie wilde zich aan geen enkel verhoor onderwerpen, omdat hiervoor een de toelating van de schepenen van Luik vereist was, en die toelating was er [voorlopig] niet.

Voor een gewone volksvrouw, die iedere bijstand van een advocaat afwees, doet dit eerste verweer wel de wenkbrauwen fronsen. Alhoewel zij er zich eerst tegen verzet had, zal zij toch blij geweest zijn om op wat hulp en bijstand van de haar toegewezen advocaat Janssens beroep te kunnen doen.

Het bleef dan enkele maanden stil rond de zaak Marie Thomson.

Ondertussen zette de schout zijn onderzoek verder en legde hij ‘de articlen van scherper examinatia' neer voor de schepenbank.
Uit verschillende getuigenissen had hij blijkbaar de ware toedracht van Mattheus Corems dood kunnen achterhalen; nu wilde hij deze bevestigd zien door een bekentenis van Marie Thomson zelf, al dan niet afgedwongen onder martelingen.

Op de volgende vragen wou hij antwoord krijgen van Marie Thomson:
'In den eersten oft sij gevanghene niet en heeft gekoockt eene pappe ende in deselve gedaen eenich vergift met intentie van haeren man daervan te doen bersten.'

‘Oft sij denselven haeren man niet en heeft geslaegen op sijn hooft met eenen steen, dat het bloet in abandantie daervan is afgelopen, met intentie om denselven haeren man daermede doot te slaen.'

‘Oft sij die slaeplaeckens op welke haeren man sieklich te bedde was liggende onder hem niet heeft uytgetrockken seer bebloeit sijnde van den slach welcken sij beclaegde hem met den steen gegheven heeft,'

'Oft sij sulx gedaan hebbende expresselijck daerom niet en heeft vluchtich gemaeckt, ende mede genoemen t'geene sie heeft cunnen wegh draegen, ende gaen woonen tot Gronsvelt.’

Eerstens, of de gevangene een pap gekookt heeft en daarin vergif gedaan heeft met de bedoeling haar man daarvan te doen barsten?

Of zij haar man niet met een steen op het hoofd heeft geslagen, zodat het bloed daar in stromen is vanaf gelopen, met de bedoeling haar man zo dood te slaan?

Of zij de slaaplakens, waarop haar man in bed lag, niet onder hem uitgetrokken heeft, omdat ze fel bebloed waren door de slag die zij hem met een steen op het hoofd had gegeven?

Of zij na die daad speciaal daarom gevlucht is en alles wat zij maar kon dragen meegenomen heeft en gaan wonen is in Gronsveld?

De toelating van de schepenen van Luik, om tot tortuur over te gaan, volgde op 27 januari 1711.

Om een bekentenis af te dwingen van personen die verdacht waren van zware misdrijven waarop de doodstraf stond, mocht tortuur of marteling worden aangewend.
Dit dwangmiddel was "nodig" omdat niemand ter dood kon veroordeeld worden zonder dat hij of zij bekend had.

Voor de tortuur golden echter zeer strenge voorschriften.
De schepenen van Luik verbonden hun toelating in de zaak tegen Marie Thomson dan ook aan de voorwaarde dat de 'questie rigoureuse slechts duyrende den tijt van een reyse' mocht toegepast worden, m.a.w. de marteling mocht slechts eenmalig zijn. Ook moest men aan de beklaagde vooraf 'het groot broodt met sopp ende vleesch' geven, in tegenstelling met de gewoonte, dat de verdachte vooraf diende te vasten, om hem - of haar - beter te kunnen 'breken'.

De ondervraging van Marie Thomson begon op 4 februari 1711.
Ze zou moeten antwoorden op alle vier de gestelde vragen van 'scherper examinatie'.

duimschroeven
Op de plaats van de tortuur, in het aanzicht van de marteltuigen, gaf men haar nog de kans om vooralsnog, zonder pijniging, te bekennen. Marie bekende enkel dat ze haar man met een 'stoxken' geslagen had. Dit antwoord was duidelijk niet datgene wat de schout graag zou gehoord hebben en hij gaf opdracht te starten met de pijnigingen.

Eerst bleef Marie bevestigen dat ze haar man met een stoxken had geslagen, 'om denselven een weenich te quellen, sonder intentie gehadt te hebben denselven doot te slaan'.
Om hem een beetje pijn te doen, zonder echter de bedoeling gehad te hebben om hem dood te slaan.

Marie hield het echter niet lang vol: al na een half kwartier pijniging sloeg ze door. Ze bekende 'met eenen mutsaerdstock, wesende soe dick als omtrent enen groeten rietstock, haeren man geslaegen te hebben, en rattecruyt in de pappe gedaen te hebben'.

De tortuur werd onmiddellijk afgebroken, en 'gans los van alles' vroeg men haar systematisch te willen antwoorden op de 4 gestelde vragen.

Een achttal dagen voordat Matteus Corem met een hoofdwonde naar Bilzen gebracht was, had Marie in Tongeren, in de Trichterstraat bij een apotheker, 'rattecruyt gehaelt om haeren man in te geven, ten eynde hem daer mede te doen bersten'.

Ondervraagd over de slagen die zij haar man gegeven had, gaf zij toe:

'haeren man ligghende opt bedde, cranck, geslagen te hebben met eenen eecken stock uyt eenen mutsard, dick sijnde omtrent oft bijnaest eenen arm, ende sulx int aencomen van den dagh, hebbende die nacht met denselven woorden gehad, met intentie van denselven doet te slaan. Nae dat sij hem den slagh hadde gegeven, seyt sij de slaeplaekens onder hem uyt getrocken te hebben om te wassen, ende daernaer iet in haer hooft crijgende is weg gegaen met deselve.'
Haar man, die ziek op het bed lag, met een eikenstok uit een mutsaard, bijna zo dik als een arm, geslagen te hebben in het opkomen van de dag. Dezelfde nacht nog hadden zij woorden gehad en had zij hem al willen doodslaan.
Na hem geslagen te hebben heeft zij de slaaplakens onder hem uitgetrokken om ze te wassen. Daarna heeft ze echter iets in haar hoofd gekregen is met de lakens op de loop gegaan.

Deze verklaring werd haar voorgelezen, en Marie Thomson bevestigde dat dit de waarheid was.

Haar bekentenis werd overgemaakt aan de schepenen van Luik, die echter in een nieuwe 'lering' vroegen om een verdere bevestiging door Marie Thomson.

Op 7 februari 1711 verscheen Marie opnieuw voor de Hoeseltse schepenbank. Haar vorige verklaring werd haar nogmaals voorgelezen, en nogmaals bevestigde zij hetgeen ze gezegd had. Alleen omtrent het rattenkruid wenste zij nog wat te nuanceren.

Waar ze eerst had gezegd het gif speciaal gekocht te hebben om haar man te vergeven, verklaarde ze nu het rattenkruid...

'bij den apteker gecocht te hebben voer die muysen. Den apteker, aen wie sij oock onbekant was, had haer oock gevraegt wat sij met het rattecruyt wilde doen, ende wat ouderdom sij hadde, waerop sij hem heeft geantwort, hetselve te wesen voer die muysen.'

Op het ogenblik dat ze het gif kocht, had Marie helemaal niet de intentie het haar man voor te zetten. Pas na 'crackeel' (ruzie) was ze op de gedachte gekomen hem met rattekruid te vergeven. Trouwens, ze had slechts de helft van de gekochte hoeveelheid aan haar man gegeven, de rest had ze in het vuur geworpen. Nadat Mattheus naar Bilzen was gebracht, had ze hem nog twee keer bezocht om hem vergiffenis te vragen. Daarna was ze uit Hoeselt vertrokken.

Een derde en laatste keer werd haar de bekentenis voorgelezen, en Marie Thomson 'verclaert ende bekent nochmaels deze waerachtich te wesen, willende bij deze confessie wel leven ende sterven'.
Verklaart en bekent zij nogmaals dat dit de waarheid is en wil zij bij deze bekentenis leven en sterven.

Voor de schepenbank was de zaak nu duidelijk rond. Het onderzoek werd afgesloten en het dossier werd overgemaakt aan de schepenen van Luik, voor 'lering'.

Op 10 februari 1711 las de Hoeseltse schepenbank het vonnis voor.

De schepenen...
'condemneren Marie Thomson, gevangene, om gebracht te worden op de kant van de beeck, op eene van de diepste plaatsen, ende aldaar gesloeten te worden in eenen sack, om vervolgens int waeter te worden geworpen ende geduyckt totter tijt toe sij sal verdroncken wesen, ende dat de doet daer naer volghe, anderen ten exempel.'
Veroordelen Marie Thomson, gevangene, om gebracht te worden op de kant van de beek, op één van de diepste plaatsen, om daar in een zak gestoken te worden en om haar daar vervolgens in het water te werpen en onder te houden totdat zij zal verdronken zijn. Dit als voorbeeld voor anderen.

Op 13 februari 1711 werd het oordeel voltrokken, nadat het vonnis nogmaals was voorgelezen 'op de gewoonlijcke plaatse, ende op de plaatse alwaer de justitie geschiedet'.


Het overlijden van Marie is niet geregistreerd in het parochieregister.
Vermoedelijk kreeg ze geen kerkelijke begrafenis.




Heeft u aanvullende informatie, vragen of opmerkingen?
Mail gerust naar reacties@hoeseltvrugger.be