Hoeselt Vrugger   |     Contact   |     Zoeken
 
 

 

Ach zo zat dat

De Franse overheid in doekjes gedaan...

Hoeselt herstelt zijn klokkenrijkdom na de Franse Revolutie

De Franse Revolutie had de maatschappij in haar wortels zelf aangetast. Vooral de Kerk, één van de sterkste symbolen van het Ancien Régime, had het zwaar te verduren gekregen. Kerken waren gesloten, sommige geprivatiseerd. Het ritme van het leven werd niet meer bepaald door het klokkengelui uit de kerktoren. Een kalender van alle heiligen en bijna even zoveel kerkelijke feestdagen waren afgeschaft. Gedaan met vigilies, vastendagen en zelfs met de traditionele zeven weekdagen, want God rustte niet meer op de zevende dag. Een week telde voortaan 10 dagen en de namen van de maanden vertelden u of het weer er dan mistig, regenachtig, dan wel winderig of bevroren bijlag... De priesters werden vervolgd of door de eed van haat aan het nieuwe regime gebonden.

De staatsgreep van 18 brumaire VIII (9 november 1799), die Napoleon Bonaparte aan het roer bracht, leek in den beginne op die strakke koers verder te willen varen. Maar de eeuwenoude gebruiken, tradities en overtuigingen, die verbonden waren aan het christelijk geloof konden niet zomaar in een pennentrek door de revolutionairen teniet gedaan worden. Alhoewel... een meerderheid van de bevolking was er niet treurig om dat aan de alles dominerende macht van de Kerk, met de daaraan verbonden excessen en misbruiken, een einde was gesteld. Hun geloof daarom afzweren was echter een andere zaak…

Paus en keizer raakten er stilaan van overtuigd dat het voor ieder beter zou zijn om een eerbaar compromis te sluiten over de verdere rol van de staat en van de kerk in de nieuwe postrevolutionaire samenleving. Dit resulteerde uiteindelijk in het Concordaat tussen keizer Napoleon en paus Pius VII op 18 germinal X (8 april 1802).

Het kerkelijk leven kon stilaan opnieuw op gang komen, zij het echter op een gans andere manier.

De kerk van Hoeselt heropend in 1800
In het Departement van de Nedermaas, waartoe Hoeselt behoorde, waren de revolutionaire teugels al vanaf 1800 wat losser gelaten. De kerk van Hoeselt was in het najaar van 1800 weer open gesteld. Pastoor Willem Natalis Weijns en zijn kapelaan droegen op 19 oktober 1800 de eerste mis in de sacristie van de kerk op.
Naer dat onse kercke geopent is, soo hebben wij, pastoor ende capellaen den 19 8bris 1800 voor d'eerste mael in de sacristije misse geleesen...
Door de antikerkelijke repressie van de Franse bezetters hadden de parochies en de kerkfabrieken geen rekeningen meer bijgehouden van inkomsten en uitgaven vanaf de tweede oktober 1796. Veel viel er ook niet meer te boekhouden, want het arrondissementeel bestuur had alle inkomsten voor kerk en kerkfabrieken afgeschaft.
Pas op de 7de thermidor van het jaar XI (26 juli 1803) mochten de kerkfabrieken, al was het dan nog maar heel gedeeltelijk, weer van hun oude inkomsten genieten, en werden er ook weer rekeningen opgesteld.

Pastoor Weijns, die al die tijd ondergedoken geleefd had tussen zijn parochianen, had echter, zo goed en zo kwaad als het ging, met giften en met eigen vermogen, de kerk, en voornamelijk de armenzorg, recht gehouden. Hij stierf op 7 maart 1803, 47 jaar oud.

De Luikse bisschop Zaeffel benoemde op Allerzielen 1803 Jan Gerard Boonen, in 1766 geboren in Sint-Truiden, tot nieuwe pastoor van Hoeselt.
Boonen werd plechtig geïnstalleerd op 1 december 1803. Deken Stiels van Bilzen, die de plechtigheid voorzat beschrijft hoe de nieuwe pastoor, met allerhande symbolische rituelen, bezit nam van kerk en parochie. Eerst moest pastoor Boonen het tabernakel en de vier hoeken van het hoofdaltaar aanraken. Dan werd hij naar het portaal onder de kerktoren begeleid om vandaar de klok te luiden. Ook het aanraken van de doopvont, die in die tijd onder de kerktoren stond, behoorde tot het ritueel. Dan werd hij naar één van de biechtstoelen gebracht en naar de preekstoel.

Eén van de grote bekommernissen van pastoor Boonen was te redden wat er nog te redden viel van de eens zo rijke bezittingen van de Hoeseltse kerk. Een groot deel van het kerkelijk grondbezit, dat verbonden was aan het pastoraat, aan de kerkfabriek en aan de altaren, was als zwart goed verkocht, het kerkgebouw was zwaar gehavend en verwaarloosd, de kerkelijke gewaden waren geplunderd, het zilverwerk was bij een brand in 1799 gesmolten en de helft van de klokken was geroofd... Na het Concordaat begon men weer, zij het op een eerder schuchtere manier, met de herstellingen aan de kerk en met de aanschaf van nieuwe kerkelijke gewaden en liturgische voorwerpen. De gronden van de kerk, die reeds als zwart goed waren verkocht, waren definitief verloren. Zelfs van de beloften van talloze Hoeselaren om de gronden van de Hoeseltse kerk, die zij op veilingen van zwart goed hadden weten te bemachtigen, terug te bezorgen aan de kerk van Hoeselt kwam niet veel in huis.

Een klok in de uitverkoop...
In de kerktoren waren er nog twee klokken blijven hangen die de plunderingen van de klokkenrovers hadden overleefd: de grote gemeenteklok en de gebarsten kleine schel. In betere tijden hadden er vier gehangen...

Het nieuwe decreet op de kerkfabrieken van 1809 vertrouwde de zorg voor de kerkklokken voortaan toe aan de kerkfabriek en niet meer aan de gemeente. Deze situatie bleek feitelijk ook al zo te zijn van onmiddellijk na het concordaat... Alhoewel, verder zullen we zien dat de gemeente Hoeselt in deze tussenperiode toch wel op haar strepen bleef staan, wanneer het de eigendom van de klokken betrof.

In de rekeningen van de kerkfabriek van 1804 vinden we de aankoop in Maastricht van een nieuw klokkenzeel. Ook timmerman Jan Lycops ontving in 1804 5 gulden van de kerkfabriek voor het raet van de groote klok vast te maeken. Veel méér dan dat liet op dat ogenblik de geldelijke toestand van de kas van de kerkfabriek niet toe.

De gemeente van haar kant probeerde ook de klankenrijkdom van voor de Franse Revolutie te herstellen in de klokkenkamer.
Op een niet gedateerd los blaadje in het archief vinden we volgende tekst terug:
Raekende de klok gecoght door de gemeente van Hoesselt aen de eerw. paters minderbroeders tot Tongeren.

La cloche pesse 442, la lievre a 17-2, sa fait totalement f. 386 sous 15.
Le batat e pour quatre florins, sa fais totalement f. 390 sous 15.
Resus a conte la somme de trois cent florint de JP Huyghen, en core a paier fl. 90-15.

Ambroise Renar
De gemeente had blijkens dit kattebelletje Jan Peter Huyghen op pad gestuurd om een nieuwe klok te kopen. In Tongeren, bij de paters Minderbroeders vond hij wat hij zocht: een klok met een gewicht van 442 pond. De klok werd verkocht volgens haar gewicht, aan 17 gulden 2 stuiver per pond, hetzij in totaal voor 386 gulden 15 stuiver. De klepel kostte daarnaast nog eens 4 gulden, zodat de koop kon gesloten worden voor 390 gulden 15 stuiver.
En vermits Jan Peter Huyghen maar 300 gulden op zak had, vermeldde Ambroise Renar, die als verkoper tekende, dat er nog 90 gulden 15 stuiver te betalen bleef.

Op zich was de verkoop van een kerkklok in die tijd niets ongewoon. Na de Franse Revolutie waren vele kloosters opgeheven, of waren de inkomsten van die kloosters, die nog waren overgebleven, op nul teruggevallen. Er volgde dan ook een nooit geziene uitverkoop van de rijke ornamenten die deze kloosters zich in de voorgaande eeuwen hadden opgestapeld. De Hoeseltse kerkfabriek kocht zo, tijdens de eerste jaren van het bestuur van pastoor Boonen, in verschillende kloosters of gewezen kloosters rijke gewaden en ornamenten, voor de uitrusting en versiering van haar eigen kerk, die vernield of gestolen was tijdens de Franse bezetting.

Het is wel eigenaardig dat de gemeente als koper van de klok vermeld staat. Anderzijds is dat ook weer niet zo verwonderlijk: vóór de Franse Revolutie waren de klokken steeds een zorg geweest voor de gemeente en die fierheid konden ook de jaren van de Franse Revolutie niet zo maar wegvegen.

Enkele latere vermeldingen in de rekeningen van de kerkfabriek van hetzelfde jaar 1804 tonen echter aan dat Jan Peter Huyghen wel degelijk een klok gekocht had voor rekening van de kerkfabriek van Hoeselt.

  • 12 november 1804, aen de weduwe Huygen weergegeven 15 franse croonen aen de clock verschoten: 75 gulden.

  • 28 december 1804, de brandinne vercoght voor 10 gulden, waervan heb 25 stuivers valsch geld van 't geen men voor de clock had omgehaelt, moeten getrokken worden.

Uit beide annotaties kunnen we opmaken dat Jean Pierre Huygen, met voorgeschoten familiegelden, inderdaad een klok kocht voor rekening van de kerkfabriek. Op 12 november 1804 werden aan zijn moeder 15 Franse kronen terugbetaald. Op 28 december 1804 werd de klepel of de brandinne opnieuw verkocht voor 10 gulden. En om verder aan geld te geraken om de klok betaald te krijgen had de pastoor zelfs een omhaling georganiseerd, want hij brengt 25 stuivers valsch geld, die hij toen in de klep gevonden had, in rekening.

Jean Pierre Huygen was de zoon van Simon Huygen, de laatste Hoeseltse schout van voor de Franse Revolutie. Simon Huygen was getrouwd met Ida Maria Paquay, de dochter van Pierre Paquay, pachter op Ter Poorten. Simon Huygen overleed in 1793, zodat zijn weduwe alleen achterbleef in de woning boven in de Dorpsstraat.
Jean Pierre Huygen bleef, in navolging van zijn vader, één van de vooraanstaanden van de gemeente. Jarenlang was hij schepen en zetelde ook nog als kerkmeester in de eerste kerkfabriek van na de Franse Revolutie. Pas in 1832, hij was toen al 53 jaar, trouwde hij met de bijna 20 jaar jongere Cornelia de la Brassinne. Hij woonde op het goed van Ter Weijer, waar hij overleed op 29 maart 1853. Nog 6 kinderen wist hij op zijn trouwboek te schrijven...












Hoe is het dan verder gelopen met deze klok?
De rekeningen van de kerkfabriek van de volgende paar jaren zijn zeer fragmentair en onvolledig. In de verdere geschiedenis van de Hoeseltse klokken is er geen spoor meer terug te vinden van een klok met een gewicht van 442 pond... Zou de aankoop van deze klok niet kunnen teniet gedaan zijn door de hogere overheid, die het al wel vond dat iedere parochie over minstens één klok beschikte... en Hoeselt had er al twee? Of was het gebrek aan geld? Hiervoor pleit alleszins al de betekenisvolle herverkoop van de klepel van de klok…

Wij kunnen er slechts naar gissen.

Een simpele vraag, een simpel antwoord..
We slaan zes jaar over… tot het jaar 1810.
Met aankopen her en der van liturgische vaten en gewaden, van beelden en zelfs van een imposante zeventiende-eeuwse schilderij leek de kerk stilaan te bekomen van de harde klappen van de Franse Revolutie. In de kerktoren echter was het nog altijd al kommer en kwel. Sinds de klokkenroof van 7 augustus 1799 hingen er maar twee klokken meer: de oude grote klok uit 1606 en de gebarsten kleinere schel...
De kerkfabriek was echter vast besloten om terug aan te knopen met de tijd dat er in de kerktoren 4 klokken triomfantelijk over het dorp beierden.

Het begon met een schrijven van de secretaris van de kerkfabriek aan de prefect van het departement van de Nedermaas, gedateerd op 17 februari 1810.

De kerkfabriek had weer wat geld in het laatje. Zij hadden van het Burgerlijk Gasthuis van Tongeren een mooi sommetje van welgeteld 1.277,30 gulden ontvangen, als afkoopsom van een jaarlijkse rente van 14 vat koren. In die 10 jaar na de Franse Revolutie had men in Hoeselt al veel geld uitgegeven aan het herstel en de verfraaiing van de kerk. De kerkfabriek was van oordeel dat het stilaan tijd werd om ook wat te gaan doen aan dat armtierig klokgetamp in de kerktoren.

Overal in het departement Nedermaas hield de prefectuur echter rigoureus vast aan de regel dat de kerkfabrieken absoluut geen geld mochten spenderen om bijkomende klokken in hun kerktorens te hangen, zolang ze nog beschikten over minstens één convenabele klok.

Niet geschoten is zeker mis, moesten de Hoeseltse kerkmeesters gedacht hebben toen zijn hun verzoek op 17 februari 1810 indienden bij de prefect om een nieuwe kelk én een nieuwe klok te mogen aankopen. Bovendien, een bijkomende klok was zeker geen overbodige luxe voor zo’n uitgestrekte parochie.

Het antwoord van de prefect was niet onmiddellijk datgene wat de Hoeselaren verwacht hadden. In Hoeselt had men nog twee klokken die de Franse Revolutie overleefd hadden, alhoewel... één klok daarvan was gebarsten. Maar om toch een klein beetje aan de Hoeselaren tegemoet te komen, gaf de prefect zijn fiat om die gebarsten klok te hergieten.

Het antwoord was duidelijk: geen nieuwe klok. En het geld van het Gasthuis van Tongeren werd dan maar aan andere uitgaven voor de kerk gespendeerd. Het antwoord van de prefect had echter een gaatje gelaten dat de Hoeselaren aan het denken moet gezet hebben: aan het hergieten van de oude gebarsten schel mocht de kerkfabriek wel geld besteden...
Misschien zat daar wel een mogelijkheid in !?

Spellekes van bluffen en liegen...
Bijna 2 jaar later, op 14 december 1811 nam de kerkfabriek de draad opnieuw op en begon een nieuw spelletje poker met de overheden... Zij had een paar kaprijpe witbomen (= espen) op kerkgrond staan en wilde die verkopen. Een mooie gelegenheid om nog eens te polsen of de opbrengst van deze verkoop soms niet mocht gebruikt worden om de gebarsten klok te hergieten…

De voorzitter kroop in zijn pen en vroeg op 14 december 1811 aan groot-vicaris H. Partouns 1° of de kerkfabriek enkele witbomen mocht verkopen en 2° of met de opbrengst ervan de oude gebarsten klok mocht hergoten worden.

Vooral de motivering van deze aanvraag is interessant:
Onze plicht legt ons op te zorgen voor een klok in onze kerk. Wij hebben er weliswaar twee, maar de voornaamste klok, die de gelovigen moet oproepen tot de diensten, is gebarsten. Dit is absoluut noodzakelijk gezien de uitgestrektheid van de parochie. De huizen liggen dermate ver van de kerk verwijderd, dat de gelovigen slechts op de gestelde uren in de goddelijke diensten kunnen aanwezig zijn, dan middels het gelui van deze klok...
De waarheid wordt hier wel duidelijk geweld aangedaan. De kerkfabriek laat het voorkomen als zou de gebarsten klok de grootste zijn. En het is precies die klok, argumenteerden ze verder, die de gelovigen in de verste uithoeken van de parochie tot de diensten zou moeten uitnodigen. Hoe kan men dan nog behoorlijk voor het zielenheil van iedere Hoeselaar zorgen...???
Anderzijds geeft men wel toe dat er twee klokken in de kerktoren hangen, maar over de grootte en de aard van de nog intacte klok wordt met geen woord gerept.

In werkelijkheid beschikte Hoeselt toen nog over haar ongeschonden zware gemeenteklok, terwijl de gebarsten klok van een veel lichter kaliber was...
Maar voortgaande op de door de kerkfabriek aangevoerde argumentatie kon de hogere overheid, die in die dagen slechts het allernoodzakelijkste toestond, eigenlijk niet weigeren.

Op diezelfde 14de december werd ook nog een schrijven gericht aan de burgerlijke overheid, waarin de toelating gevraagd wordt om enkele witbomen te mogen verkopen, pour la nécessité de l'église... een nogal vage motivering, die helemaal niet over klokken spreekt...

Het antwoord van de groot-vicaris Partouns is eveneens gedateerd op 14 december 1811. Dit laat ons laat vermoeden dat de kerkmeesters persoonlijk hun zaak zijn gaan bepleiten... of misschien zelfs de groot-vicaris in hun spelletje hebben betrokken.

Het bisdom ging akkoord met de bomenkap, maar verbond er toch enkele voorwaarden aan. Er mochten slechts zoveel bomen verkocht worden als dat er geld nodig was om het hergieten van de gebarsten klok te betalen. En bovendien mocht de verkoopsom slechts daaraan besteed worden. En vooraleer de procedure van de verkoop van de bomen op te starten moest er eerst nog de instemming zijn van de directeur des forêts.

De eerste hindernis was echter genomen: de kerkfabriek had de toelating op zak om een aantal bomen te verkopen en indirect ook om de gebarsten klok te laten hergieten.

De klokkengieter, Clement Drouot
klokkengieter
Precies twee maanden na de toelating van het bisdom, sloten Jan Thewissen, als voorzitter, Joseph Francois Delabrassine als secretaris en pastoor Boonen, namens de kerkfabriek, een overeenkomst met Clement Drouot, een rondreizend Frans klokkengieter, die zijn thuishaven had in Huillécourt in het departement Haute Marne.
Drouot was naar deze streken afgezakt, samen met een zekere Jean Baptist Gaulard, uit het dorpje Romain-sur-Meuse.

Bij het akkoord van 14 februari 1812 verbond Drouot zich ertoe om de gebarsten klok te hergieten. Het maakloon werd vastgesteld op 4 Franse kronen per 100 pond gegoten metaal. De helft van zijn loon zou hij ontvangen na een gelukte gieting van de klok, de andere helft kon hij één jaar daarna komen ophalen. Mocht de nieuwe klok echter binnen het jaar barsten, dan zou hij zijn werk, ditmaal op eigen kosten, moeten overdoen.

Voor het vaststellen van het gegoten gewicht voorzag het contract volgende procedure:
  • De oude gebarsten klok zal eerst gewogen worden en dan ter beschikking gesteld worden van Drouot;
  • Drouot levert hiervoor een ontvangstbewijs af aan de kerkfabriek, waarop het gewogen gewicht vermeld is;
  • Men is het eens dat bij het hergieten er zo’n 5 % aan gewichtsverlies zal zijn;
  • De nieuwe klok zal ook gewogen worden en het metaal, dat door de klokkengieter in surplus werd toegevoegd, zal hij vergoed krijgen aan 38 Franse sols per pond;
  • Alle verdere materieel, benodigdheden en plaats zullen hem ter beschikking gesteld worden door de kerkfabriek.
Zeer verrassend is echter de slotzin van de overeenkomst:
Indien de kerkfabriek, in samenspraak met de gemeente zou beslissen om twee klokken te laten gieten, zullen dezelfde bepalingen gelden voor het gieten van deze tweede klok...
Hiermee wordt wel duidelijk dat de Hoeselaren niet van plan waren om zich zo maar goedschiks neer te leggen bij de richtlijnen van de hogere overheid, die bepaalden dat iedere parochie weliswaar over een klok moest kunnen beschikken om de gelovigen naar de kerkelijk diensten op te roepen, maar dan ook niet meer.
Het lijkt er bovendien ook op dat de kerkfabriek én de gemeente hiervoor samen de handen in elkaar hadden geslagen.

Met hun nog intacte grote klok had Hoeselt immers hetgeen wettelijk vereist en toegelaten was, niet meer en niet minder. De leugen, waarmee de toestemming van het bisdom werd afgedwongen voor het hergieten van de gebarsten klok, en de mogelijkheid die in het contract met Drouot werd voorzien om nog een derde klok te laten gieten, bewijst wel degelijk de bedoeling om het klokkenhuis van de Hoeseltse kerktoren terug te bevolken met de rijke klankenwaaier van voor de Franse Revolutie.
Alles wijst erop dat de Hoeselaren bezig waren met het opzetten van een spel van leugens en intriges om de overheden een neus te zetten over hun klokkenaspiraties.

Werd het gieten van een bijkomende klok op 14 februari 1812 nog als een vage mogelijkheid voorgesteld, tien dagen later stond het reeds vast dat Drouot niet alleen die tweede, maar zelfs ook een derde klok mocht gieten.

De geroofde Sint-Ambrosiusklok duikt terug op...
Bij de klokkenroof van augustus 1799 had de colonne mobile de grote schel of de Ambrosiusklok ongeschonden uit de kerktoren kunnen halen. De klok werd meegenomen naar het centrale depot in Maastricht. Nadat de laatste anti-godsdienstige storm was overgewaaid en de verhoudingen tussen kerk en staat opnieuw genormaliseerd waren, werd de Hoeseltse Ambrosiusklok door de departementele administratie van Maastricht aan de kerk van Sint-Gilis van Mulken gegeven. Waarschijnlijk beschikte deze kerk op dat ogenblik helemaal niet meer over een klok.

Hoe de Hoeselaren terug op het spoor kwamen van hun geroofde klok is niet bekend. We kunnen maar veronderstellen dat zij al langer hiervan op de hoogte waren en dat zij deze klok mee betrokken in hun plannen.
Hoe dan ook, op 24 februari 1812, tien dagen na het akkoord met Drouot was Willem-Pieter Stulens, namens Hoeselt, in Mulken en sloot er met de pastoor een overeenkomst af.

De 723 pond zware Ambrosiusklok, die inmiddels ook gebarsten bleek, zou door Mulken terug worden afgestaan aan Hoeselt. In ruil daarvoor zou Hoeselt, op haar kosten, een nieuwe, maar lichtere klok laten gieten voor de kerk van Mulken.

Willem-Pieter Stulens had voor Hoeselt een ferme zaak gedaan. En ook Mulken had zijn profijt. De Ambriusklok was met haar 723 pond veel te zwaar voor de kerktoren van Mulken en bovendien was de klok ook nog gebarsten. Mulken kreeg een spiksplinternieuwe, weliswaar veel lichtere, klok. Het zo uitgespaarde gewicht, met toevoeging van enkele kilokes extra brons, kon Drouot dan gebruiken voor de door de Hoeselaren zo gewenste derde klok. Hoeselt tevreden, Mulken tevreden: welke overheid kon iets hebben tegen een dergelijke regeling...?

Willem-Pieter Stulens en de pastoor van Mulken beklonken die zelfde dag nog, niet zonder enige fierheid en euforie het bereikte resultaat... en de glazen moeten dikwijls opnieuw met wijn gevuld geweest zijn, want de rekening die Stulens aan de gemeente voor de braspartij presenteerde bedroeg niet minder dan 4 gulden en 18 stuiver.

’s Anderendaags al, op 25 februari, werd de klok in Mulken gedemonteerd en uit de kerktoren gehaald door smid Jan Verjans, en naar Hoeselt getransporteerd. Aan daglonen en verteer hiervoor werden 3 gulden en 5 stuiver betaald.

Drie klokken worden gegoten op Wagemanshof...
In Hoeselt was men ondertussen begonnen met de voorbereidselen voor het gieten van de klokken. Op Wagemanshof, vlak bij de kerk, werd een plaats vrijgemaakt om de ovens te bouwen. Hiervoor had men in Althoeselt, bij Jan Buckinx, 700 brikken gekocht voor een bedrag van 7 gulden. Paulus Portugaels verkocht nog eens 1.000 oude brikken voor 7,5 gulden. Willem-Pieter Stulens stond in voor het vervoer van de brikken, en ook van de leem, die nodig was voor de ovens en voor de klokvormen.

De lemen vormen van de klokken werden verstevigd met 8,5 pond haren die geleverd werden door zadelmaker Steven Vrancken en met 14 pond hennepvezels. Verschillende dagen, en zelfs nachten, werd er duchtig gewerkt om alles in gereedheid te brengen. Paulus Portugaels werkte zo in totaal 27 dagen voor de kerkfabriek en kreeg hiervoor 21 gulden en 12 stuiver. Vooral aan het klieven van hout, dat nodig was om de ovens te stoken, werd veel mankracht gespendeerd: Willem Buysmans, Antoon Moesen, Jan Jehaes...
De weduwe Jan Hollants leverde ook nog 2.100 pond kolen voor een bedrag van 26 gulden en 5 stuiver. Willem-Pieter Stulens zorgde er ondertussen voor dat de kelen niet droog bleven.

Restte enkel nog de klokkenspijs. Drouot bracht bij zijn afrekening in totaal 1.600 pond gegoten metaal in rekening. Hiervan kwam 723 pond voort van de Ambrosiusklok. Drouot zelf leverde 226 pond aan nieuw metaal. Komt nog bij dat verschillende Hoeselaren oude ketels, potten en pannen, van koper of tin, leverden voor een totaal gewicht van ongeveer 75 pond.

Zo bijvoorbeeld :
  • betaelt aen Jan Berden voor 3 pont audt thin .... 4 gulden 10 stuivers
  • betaelt aen de weduwe Cartinstart tot Hardelingen voor eenen auden metaelen pot, wegende een en twintigh pont .....19 gulden 12 stuivers
  • betaelt aen Sieur Stulens, percepteur, voor seventien pondt thin door hem gelevert .....17 gulden 5 stuivers
Wanneer we rekening houden met de 5 % verlies op het gewicht van de twee te smelten klokken, dan zou het reële gewicht van de kleine gebarsten schel ongeveer 640 pond moeten geweest zijn.

De preciese datum van het gieten is niet bekend, maar moet zich situeren rond de 15de maart 1812. Alleszins werden op 20 maart de drie nieuwe klokken plechtig gewijd door Eerwaarde Heer Stiels, grooten pastoor van 't kanton Bilsen.

De eerste klok, met een gewicht van 775 pond, werd toegewijd aan de Maagd Maria. Als peter en meter traden op: baron Willem-Charles de Moffarts, de vroegere Heer, thans burgemeester van Hoeselt, en zijn echtgenote Catharina Depaix. Door beiden werden sesthien fransche coronen in specie geoffert.

De tweede klok werd toegewijd aan de H. Joannes de Doper en woog 547 pond. Als peter fungeerde Joseph François Delabrassinne, doctoor licentiaet in de medicijnen, die 4 Franse kronen schonk. De deugzaeme en achtbaere juffrouwen Joanna Catharina, Margaretha en Anna Ida Croels betaalden 23 Franse kronen voor hun gezamenlijk meterschap.

Pastoor Stiels wijdde op dezelfde dag ook de nieuwe klok die bestemd was voor de Sint-Gilis-kerk van Mulken. Zij kreeg de naam Sint-Eligius mee en woog 299 pond.

Pastoor Boonen haalde die dag met de offerklep 289 gulden 6 stuiver op...

De afrekening en de naweeën...
Op 31 maart 1812 werd een eerste keer afgerekend met Clement Drouot:
▪ voor 226 pond geleverd metaal aan 38 Franse stuivers het pond ...... 352 gls 16 sts
▪ voor het verwerken van 1600 pond metaal
aan 4 Franse kronen de honderd pond en hiervan de helft ...................156 gls 16 sts
Samen met Gaulard goot Drouot, later in 1812, ook een nieuwe klok in Schalkhoven.

Drouot kon niet wachten tot het eerste jaar na de gieting volledig voorbij was om de andere helft van zijn gage te komen incasseren. Op 28 december 1812 betaalde de kerkfabriek hem nogmaals 20 kronen uit, hetzij 98 gulden. De eindafrekening gebeurde in Maastricht op 9 april 1813. Drouot ontving toen het saldo van 12 Franse kronen, die in de rekening van de kerkfabriek werden geboekt voor een waarde van 60 gulden.

Enige dagen nadat ze gewijd waren, werden de klokken in de toren gehesen. Smid Hendrick Mercken maakte het ijserwerck der klocken voor 30 gulden en 5 stuiver en timmerman Andries Domen nam het houtewerck der klocken voor zijn rekening. De klepels werden in de klokken gebonden door Hendrick Broeders.

Nu bleek echter dat een stel pannen, waar één van de klokkenassen in moest komen te liggen, niet meer voldeed.

Opnieuw, begin mei, werd Drouot erbij gehaald om twee nieuwe pannen te gieten: kostprijs 43 gulden 5 stuiver.

Hendrick Mercken en Andries Domen moesten opnieuw opdraven om de klock te hernagelen. Pas in november 1812, toen men ook nog een as had vervangen, kon men weer ‘gesmeerd’ aan het luiden gaan.

De laatste sporen van de onderneming, die het gieten van de klokken toch geweest was, op Wagemanshof werden opgeruimd door Hendrick Thijs.
Betaelt aen Hendrick Thijs voor den oven op Wagemanshof toe te maecken vant gieten der klocken .....1 gulden 10 stuivers.
Gans de zaak had aan de kerkfabriek een aardige duit gekost: 969 gulden 5 stuiver en 1 oord.

Maar tevredenheid alom: Hoeselt had het klaargespeeld om, in weerwil van kerkelijke en ambtelijke beperkingen, opnieuw 3 ongehavende klokken vanuit de kerktoren te laten galmen.

Wat een leugen om bestwil en een lepe ruil met de kerk van Mulken al niet vermochten …


Heeft u aanvullende informatie, vragen of opmerkingen?
Mail gerust naar reacties@hoeseltvrugger.be