Hoeselt Vrugger   |     Contact   |     Zoeken
 
 

 

Ach zo zat dat

Als een nieuwe Heer zijn opwachting maakt ...

Hoeselt en Althoeselt werden vroeger altijd in één adem vernoemd als een Luikse gemeente die toebehoorde aan de Luikse bisschopstafel.

Die bisschopstafel stond in voor het beheer van de goederen en rechten die behoorden tot het eigen bezit van de prins-bisschop en waartoe onder andere Hoeselt en Althoeselt behoorden. De inkomsten uit die bezittingen waren exclusief voorbehouden voor de private uitgaven van de prins-bisschop. Je zou kunnen stellen dat uit de kas van de bisschopstafel eten en drinken, kleding en verwarming, de was en de plas voor de prins-bisschop werden betaald.


Hoeselt bracht de prins-bisschop aardig wat op!

De inkomsten waren van tweeërlei aard:
  1. Zo waren er de 'heerlijke rechten': inkomsten van de schepenbank, opbrengsten van boetes, maalgeld, tollen en nog meer van dat fraais.

  2. Veruit de meeste ontvangsten kwamen uit de rechten waarop de prins-bisschop, als grondheer, aanspraak kon maken uit hoofde van bezit van gronden en gebouwen in Hoeselt: cijnzen, erfpachten, pachten ...
Een rendabele onderneming vergt goed bestuur en goed beheer!

Geen Heer, wel een kelleneer
Prins-bisschop Ferdinand van Beieren (1577-1650)
Een Heer in de gangbare zin van het woord had Hoeselt niet. Tenzij, zo men wil, zijn hoogheid zelve.
Het prinsbisschoppelijk gezag werd hier vertegenwoordigd door een kelleneer of keldermeester.

In eerste instantie beheerde de kelleneer de rechten van de prins-bisschop als grondheer: hij zorgde ervoor dat iedereen zijn cijnzen en erfpachten betaalde, dat de gronden tijdig verpacht werden en de huurgelden werden betaald. Zijn vergoeding bestond uit een percentje op datgene wat door hem geïnd werd.

Anderzijds moest er ook op toegezien worden dat de 'heerlijke rechten' van de prins-bisschop gevrijwaard bleven, en dat de prins-bisschop op dit punt ook een aanspreekpunt had in de gemeente. Dit ambt werd de villicatura of villégiature genoemd. De ambtenaar van dienst genoot weliswaar een grote eer, maar kreeg daarvoor slechts een klein pensioentje. Meestal cumuleerde de kelleneer beide functies.

Aan deze wijze van besturen, die eeuwenlang geduurd had, kwam in 1619 een einde.
Toen in 1612 Ferdinand van Beieren als prins-bisschop in Luik op de troon kwam veranderde de manier van beheer en bestuur van een groot aantal gemeenten en domeinen die afhingen van de bisschopstafel grondig. En dat gold niet alleen voor Hoeselt en Althoeselt.
Ferdinand vertoonde heel wat despotische trekjes en zette vanaf zijn aantreden in 1612 alles in het werk om komaf te maken met een vrij democratisch bestuur dat de Luikenaars in 1603 hadden weten af te dwingen van zijn voorganger prins-bisschop Ernst van Beieren. De vurige stede pikte dit optreden van haar prins-bisschop niet. Al vrij snel namen de Luikse gilden het voortouw in een campagne, waarbij men poogde de prins-bisschop en het prinsbisdom op droog zaad te zetten, door een stelselmatige weigering om belastingen te betalen. De acties van de Luikenaren hadden succes, want om toch maar wat geld te krijgen in zijn steeds leger wordende schatkist, zag Ferdinand geen andere uitweg dan vanaf 1619 heel wat leningen aan te gaan waarbij hij hele gemeenten en domeinen in pand gaf.
De geldschieters, die zo de heerlijke rechten van een gemeente in pand kregen mochten zich pandheer of tijdelijk heer noemen

Zo ging onze landheer, de prins-bisschop van Luik, aankloppen bij de Landcommanderij van Alden Biesen voor een lening. In ruil daarvoor kreeg de landcommandeur de heerlijkheid Hoeselt in 'pandleen'.
Emondt Huyn van Amstenraedt werd zo de eerste van drie opeenvolgende landcommandeurs van Alden Biesen, die de titel gevoerd hebben van Heer van Hoeselt.

Drie landcommandeurs van Alden Biesen

wapen van Huyn van Amstensraedt - Ter Poorten, Althoeselt
Landcommandeur Emond Huyn van Amstenraedt diepte 2.000 rijksdaalder of 8.000 gulden op uit de geldkoffer van de Duitse orde en leende ze uit aan de de prins-bisschop.
Tót op de dag van terugbetaling zou de landcommandeur zich (pand)heer mogen noemen van Hoeselt en er de heerlijke rechten genieten, met inbegrip van de justitie en haar inkomsten. Anders gezegd: hij kreeg de heerlijkheid Hoeselt in pand.

Omdat een jaar later de geldhonger van de prinsbisschop nog niet gestild was, deed hij opnieuw een beroep op de medewerking van de landcommandeur. Het onderpand dat hij deze keer aan Huyn van Amstenraedt aanbood was veruit belangrijker dan de Heerlijkheid Hoeselt. Het waren zijn prinsbisschoppelijke rechten als grondheer van Hoeselt; ook wel het recept van Hoeselt genoemd. De jaaropbrengst die de landcommandeur hieruit te verwachten had lag dan ook beduidend hoger dan datgene wat hij uit de rechten als Heer van Hoeselt zou kunnen optrekken.
Het bedrag van de lening die daartegenover stond was dan ook navenant: 12.000 rijksdaalder of 48.000 gulden! De prijs voor het recept of voor de kellerij lag bijgevolg 6 keer hoger dan deze van de heerlijkheid ...

Wat de landcommandeur precies inspireerde om deze leningen toe te staan aan de prins-bisschop: een ruggesteuntje voor het despotisme van Ferdinand van Beieren of simpelweg uitzicht op puur gewin, laten we in het midden.
De landcommandeur voegde met graagte de titel heer van Hoeselt en Althoeselt toe aan zijn titulatuur. En misschien deed hij het precies om die titel te bekomen?

De deal tussen de prins-bisschop en de opeenvolgende landcommandeurs zou blijven bestaan tot in 1683 de geleende sommen werden terugbetaald.

Emondt Huyn van Amstenraedt stierf in 1634 en werd een maand na zijn overlijden als landcommandeur opgevolgd door Godfried Huyn van Geleen, zijn verre neef. Godfried was niet alleen voorbestemd tot een carrière in de Duitse Orde! Als generaal-veldmaarschalk van het Duitse Rijk nam hij méér dan actief deel aan omzeggens de hele Dertigjarige Oorlog. Hij streed o.a. aan de zijde van Johan van Werth, wiens troepen soms wel erg gewelddadig optraden en bijvoorbeeld in 1636 heel Bilzen platbrandden! In de loop van de oorlog werd aan Godfried Huyn, wegens militaire verdiensten, de titel 'graaf' toegekend.

Deze man -druk bezig met oorlog voeren- verscheen pas in 1638 in Alden Biesen. Van deze gelegenheid maakte hij tegelijk gebruik om naar Hoeselt te komen om er de heerlijkheid officieel in bezit te nemen.
Hoeselt, woensdag 18 april 1638

De klokken luiden feestelijk. Ze roepen die gansche gemeijnten op om -verplicht- aanwezig te zijn in het midden van het dorp op de 'gewone' vergaderplaats.
De inwoners stromen toe.
Ook de voltallige schepenbank is aanwezig.
Dan verschijnt, in groot ornaat, zijne genade heer Godfried Huyn, baron van Geleen, heer tot Wachtendonck, Geleen, etc, landcommandeur, en in die hoedanigheid heer der heerlijkheden Gemert, Gruitrode, Sint-Pietersvoeren, Ordingen, Hoeselt en Althoeselt, etc ...
Zijne genade legt aan de schout en de schepenen de brieven ende documenten voor waaruit blijken moet dat hij de rechtmatige volgende heer van Hoeselt is en verzoekt "te releveren die heerlicheijt van Hoesselt met haeren appendicien ende dependicen".

Godfried Huyn van Geleen
Schout en schepenen nemen inzage van de documenten (lezen het ghene alhier verhaelt is) en verlenen - voor zover zij daar toe gemachtigd zijn - die heerlicheijt van Hoesselt, Althoesselt met allen haren aenhanck aen sijne Genaden den heer Baron van Geleen.

Sijne Genade accepteert 'het verlenen'!

En dan kunnen de plichtplegingen beginnen:
Schout en schepenen leggen -als naar gewoonte!- de eed af van aen sijne Genade huel ende getrauwe te wesen gelijck goede onderdanen schuldich sijnte doen.
Huel of 'hulde' staat in deze context voor het erkennen van de nieuwe heer.
Vervolgens zijn de gemeijne onderdanen ende inwonders deser heerlicheijt aan de beurt. Ook zij moeten den eijdt van getrauwicheijt doen. Gezamenlijk, als één groot spreekkoor, zweert heel Hoeselt huel ende getrauwe te wesen aen sijne Genaden.

Tenslotte maken schout en schepenen, in naam van de gemeente, hun nieuwe heer er voorzichtig op attent dat zijn onderdanen hopen en verwachten dat hij hen, naar oude gewoonte, zal beschermen en handt hauwen (handhaven, verzekeren) in hare aude ende wettige privilegien vrijheijden ende gebrukingen.

Vele gemeenten hadden een keure, waarin hun privileges en vrijheden opgesomd stonden. Dit belangrijk document werd tezamen met andere waardevolle papieren of oorkonden bewaard in de gemeentekompe, een goed beslagen kist met minimum drie sloten, verborgen op een veilige plaats. In Hoeselt stond de kompe boven in de kerktoren. Maar we weten niet of er ooit een 'keure' in heeft gelegen.

Dan zijn er nog de costuimen of oude gebruiken, met andere woorden: het gewoonterecht, dat oeroud en omzeggens 'heilig' was.

Landcommandeur Godfried Huyn van Geleen zweert plechtig dese gemeijnen van Hoesselt ende Althoesselt altijt te sullen voerstaen ende beschermen nae sijn vermoeghen ende die selve te laeten in hare aude privilegien ende costhumen.
Hij legde als landcommandeur van de Duitse Orde de ordenseed af. Die eed was gewichtiger en belangrijker dan een gewone eed.
Tot zover de 'blijde intrede' van Godfried Huyn van Geleen, zoals ze in het register van de schepenbank genoteerd staat.
Nochtans was de ceremonie daarmee niet afgelopen. Het vervolg van dit feestelijk gebeuren was echter niet meer de zaak van de schepenbank en werd bijgevolg niet schriftelijk 'verslagen'.
Nu moest de nieuwe heer nog vereerd worden met een cadeau. Ook dat was -zoals later zal blijken- een 'oud' gebruik. In de 18de eeuw bestond de verering van de nieuwe heer uit de schenking van een behoorlijke som geld, afkomstig uit de gemeentekas en dus betaald door de inwoners.
Was dat in 1638 ook al zo? Of ging het om een feestmaaltijd? We weten het niet.

Men kan zich afvragen of de heer ook een tegenprestatie leverde. Een tournee generale? Een volksfeest?

Eenentwintig jaar later, bijna twee jaar na de dood van Godfried Huyn, nam de volgende landcommandeur - Edmond Godfried von Bocholtz - op 30 juni 1659 volgens exact dezelfde ceremonie de heerlijkheid Hoeselt in bezit.

De overeenkomst tussen de prins-bisschop en de landcommanderij Alden Biesen werd in 1683 beëindigd door de terugbetaling van de uitgeleende kapitalen.

Opnieuw nam een afgevaardigde van de prins-bisschop in Hoeselt het bestuur waar ...

Niet dat het veel verschil maakte. Naar alle waarschijnlijkheid kwamen de landcommandeurs na het 'in bezit nemen' van de heerlijkheid nooit meer naar Hoeselt. Ook zij lieten de zaak over aan een ambtenaar!

...tot in 1706, na veel gelobby, een Luikse Hoeselaar - of een Hoeseltse Luikenaar? - zijn grote wens in vervulling zag gaan: hij werd pandheer van Hoeselt en Althoeselt!

wordt vervolgd



Heeft u aanvullende informatie, vragen of opmerkingen?
Mail gerust naar reacties@hoeseltvrugger.be